Speelstijlen

Soms vind ik mijzelf veelt te druk. ik kijk graag vol bewondering naar poppenspelers die heel rustig zo het verhaal opbouwen, de poppen die zo gecontroleerd lijken te bewegen in samenhang met wat de speler de pop of het figuur laat zeggen. Maar vandaag ben ik erachter gekomen dat het eigenlijk ook wel weer meevalt. het was een leuke voorstelling vandaag. ‘Het lelijke Eendje’ is een schimmenspel. De kinderen worden opgevangen in het poppentheater bij de poppenkast in de stuurhut boven in de boot. Daar heet de kapitein ze van harte welkom, maar blijken ze helemaal verkeerd te zitten want een schimmenspel, daar moet het donker voor zijn en dat kan boven niet. Dus na een welkomstliedje of een andere leuke act (vandaag had ik bedacht dat Jan Klaassen ook onverwacht een kijkje komt nemen) gaan we op excursie in de boot op zoek naar een donkere ruimte.

Na de voorstelling kwam het idee bij mij op dat er toch wel heel veel verschillende speelstijlen zijn voor een poppenspeler. Maar waar ik het nu over wil hebben categoriseer ik in twee hoofdstijlen, waarbij ik de een ‘improviserend’ en de ander ‘ingekaderd’ noem. Dit klopt natuurlijk niet, maar het is om voor mijzelf een frame te schetsen waar ik mee bezig ben. De improviserende optredens kunnen net zo goed al tien keer gespeeld zijn met dezelfde teksten en het ingekaderde poppenspel ook kan toch nog alle kanten op. Maar het grootste onderscheid dat ik hierin maakt ligt erin dat bij de eerste het spel uit drukte, chaos, een boost aan energie, ontstaat en wordt gespeeld en de tweede juist uit een vorm van rust, concentratie en stilte voortkomt. De eerste vorm in de poppenkast: festival, veel kinderen, sommige lopen rond, er wordt gepraat, geroepen en soms is het publiek met van alles en nog wat bezig, poppen maken herrie in de poppenkast om de aandacht te krijgen. De tweede vorm: theater, publiek zit al, licht gaat uit, het is stil, muziek begint of de gordijnen gaan langzaam open, het is spannend ook al gebeurd er nog niks.

Het is leuk om zo je eigen spel in het poppentheater achteraf te analyseren. Wat werkt wel, en waar dan en wanneer en waarom. Er zijn poppenspelers die duidelijk niet met de ene vorm kunnen omgaan en juist ijzersterk zijn in de andere of andersom. Net zo als in alles wat ik doe lijk ik graag van alles op de hoogte te willen zijn, en oefen ik met beide stijlen door elkaar heen. Komende woensdag begint Jan Klaassen (‘improviserende poppenkast’, chaos, buurmeisje komt vervelend doen, kleedjes worden gestolen) maar tussendoor valt hij in slaap en begint hij de dromen (‘ingekaderd poppentheater’, muziek dat uit drie delen bestaat waar een aantal figuren uit de droom bewegen en dansen en verschillende emoties lijken aan te nemen). Daarna sluit de hoofdrolspeler weer af met veel interactie met het publiek om het verhaal tot een goed einde te brengen.

No Comments

Post a Comment